- juist
- {{juist}}{{/term}}1 [algemeen] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 juste ⇒ 〈goed bedacht〉heureux 〈v.: heureuse〉 〈bijwoord〉 justement2 [correct] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 correct; 〈bijwoord〉 correctement3 [precies] 〈bijwoord〉 juste(ment)4 [zoëven] 〈bijwoord〉 venir de 〈zie ook ‘zojuist’〉5 [met name] 〈bijwoord〉 justement 〈aan het begin van de zin〉⇒ précisément♦voorbeelden:1 een juiste beloning • une récompense justede juiste woorden weten te vinden • savoir trouver les mots qu'il fautiets juist concluderen • déduire qc. avec justessejuist oordelen • juger justement2 het juiste bedrag overmaken • verser le montant exactjuist handelen • bien agir3 juist van pas komen • tomber à pointdaarom juist • pour ça justementjuist op het moment dat • au moment précis où4 zij is juist gearriveerd • elle vient d'arriver
Deens-Russisch woordenboek. 2015.